Natuurbeheer en de jeugdbonden, 80 jaar pionierswerk

Natuurbeheer en -behoud zijn niet meer weg te denken uit onze hedendaagse samenleving. Dat is echter niet altijd zo geweest. Een eeuw geleden was het woord ‘natuurbeheer’ wellicht nog niet uitgevonden. De impact van de mens op de omgeving was toen ook nog niet zo groot, en niemand zag in dat menselijke ingrepen in de natuur en maatregelen om het leefmilieu te beschermen weldra nodig zouden zijn door verregaande economische veranderingen.

Door Raf Vanisterbecq

De wortels van het natuurbeheer: Westhoff en de klassieke natuurbeschermingsvisie

Wie het heeft over de geschiedenis van het natuurbeheer in de Lage Landen, kan niet om Victor Westhoff heen. Victor Westhoff was een zeer bekende geobotanicus[1] uit Nederland. In Nederland is er een veel langere traditie van natuurbescherming dan bij ons in België, en daarom speelt de vroege geschiedenis van ons natuurbeheer zich ook bij onze noorderburen af. Toch is ook dit gelinkt aan de geschiedenis van JNM. Zoals je in de Euglena (editie Herfst 2023) ongetwijfeld al hebt gelezen, is de JNM in 1983 ontstaan uit de fusie van de Wielewaaljongeren en de Belgische Jeugdbond voor Natuurstudie. Die laatste was op haar beurt ontstaan uit de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. En het is in die NJN dat ons verhaal begint.

Aan het einde van de negentiende eeuw en in het begin van de twintigste eeuw, waren het Jac. P. Thijsse en Eli Heimans, twee onderwijzers, die natuureducatie en natuurstudie op de kaart zetten in Nederland. Daarvoor was er amper aandacht voor onze biodiversiteit, voor onze habitats, en voor de soorten die erin leven. Onder andere met talrijke iconische publicaties zoals de eerste geïllustreerde flora van Nederland (samen), Uit ons Krijtland (Heimans), Het Vogeljaar en de albums van Verkade[2] (Thijsse) leerden ze hun volk hun natuurlijke rijkdommen kennen. Maar ze waren ook de eersten die inzagen wat de impact van de mens op de natuur was en die zich inzetten om de natuur te beschermen. Zo verzette Thijsse zich met succes tegen de plannen om een vuilstort te beginnen in het Naardermeer. Naar aanleiding van dit succes werd de 'Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten' in Nederland opgericht. De vereniging begon stukken natuur aan te kopen om ze te redden van ontwikkeling. De natuurbescherming in de Lage Landen was geboren.

Op de schouders van Thijsse en Heimans stond Victor Westhoff. Hij is vooral bekend als grondlegger van de vegetatiekunde in Nederland. Leerling van Josius Braun-Blanquet[3] zelf, voerde Westhoff de Frans-Zwitserse methode in in Nederland en deelde hij alle Nederlandse vegetaties in in vegetatietypes. De vegetatiekunde of fytosociologie is de tak van de ecologie die – duh – vegetaties onderzoekt. Vegetatiekundigen bestuderen dus niet één specifieke plantensoort in zijn omgeving, maar de gemeenschap van planten die samen op één plaats voorkomen, wat hun relatie is tot elkaar en tot hun abiotische omgeving. Vegetatiekundigen beseften al snel dat dezelfde soorten planten vaak samen voorkomen en dat dit samenhangt met gelijkaardige fysische omstandigheden. Op basis hiervan delen vegetatiekundigen de natuurlijke plantenbedekking in in verschillende vegetatietypes.

Van vegetatiekunde is het maar een kleine stap meer naar het klassiek natuurbeheer. Immers, niet alleen is de aanwezige plantengemeenschap een indicator van het fysisch milieu, ook heeft het beheer door de mens een grote impact. De plantengemeenschap vormt ook het fundament van het hele ecosysteem – de fungi en dieren zijn ervan afhankelijk – dus is de plantengemeenschap hét aspect waar je je beheer op kan focussen als je een ecosysteem wil bewaren. Het zal dus ook niet verbazen dat Victor Westhoff naast de grondlegger van de Nederlands vegetatiekunde ook een van de grondleggers van het klassieke natuurbeheer is.

Victor Westhoff was een NJN’er in hart en nieren[4] en legde tijdens NJN-excursies de grondslag van zijn inzicht in vegetaties die hem later een grootse carrière zou bezorgen. En hoewel het nog tot de jaren '70 zou duren vooraleer het klassieke natuurbeheer echt van de grond kwam, was het in zijn NJN-periode dat Westhoff al advoceerde voor een nieuwe vorm van natuurbescherming.
Westhoff en zijn medejeugdbonders waren immers ontevreden over de natuurbescherming zoals het er toen aantoe ging in Nederland. Want hoewel actief natuurbeheer nog niet bestond, was er wel al natuurbescherming. Dat ging echter niet veel verder dan een natuurgebied afbakenen, er eventueel een hekje rondzetten, en het niet verwoesten. Dat de mens een actieve rol te spelen heeft in de natuur, had men toen nog niet uitgedokterd.

Op het JNM-congres van 1945, te Drachten, sprak hij zijn beroemde rede uit, getiteld Biologische problemen der natuurbescherming, waarin hij zijn voor die tijd zeer vooruitstrevende ideeën uiteenzette.[5] In feite legde hij met die rede de grondslag voor de klassieke natuurbeschermingsvisie die tot op vandaag zeer belangrijk is in het natuurbeheer. Deze visie beschouwt de mens niet als een buitenstaander in de natuur, maar erkent het belang van menselijke ingrepen in de natuur. Westhoff had immers begrepen dat vele van onze vegetatietypes ontstaan waren door traditioneel agropastoraal gebruik van het landschap en dus afhankelijk zijn van aloude landbouwpraktijken voor hun voortbestaan. Bij het wegvallen van dit beheer hebben deze waardevolle levensgemeenschappen en alle zeldzame (planten)soorten die eraan verbonden zijn geen kans meer. Dat is dus de reden waarom we vandaag de dag nog knotten, hooien, boomopslag verwijderen enzovoort. Voor ons is dit vanzelfsprekend, maar het idee ontstond pas in de tijd van Westhoff en zijn kompanen. Daarvoor hoefden mensen immers niet na te denken over dit klassieke natuurbeheer of patroonbeheer. Boeren voerden de traditionele landbouwpraktijken uit in de context van voedselvoorziening, zoals ze dat al eeuwen hadden gedaan. Pas in de twintigste eeuw veranderde de landbouw helemaal. Door technologische vooruitgangen zoals de uitvinding van kunstmest waren de oude landbouwtradities niet langer economisch rendabel en werden ze verlaten. Daarmee gingen ook onze agropastorale vegetaties teloor.

Het waren jeugdbonders die de rol van de mens en zijn agropastorale praktijken inzagen en daarmee de basis legden voor het latere klassieke natuurbeheer, dat wij JNM’ers nog steeds uitvoeren. De geschiedenis van ons natuurbeheer is dus niet alleen nauw verbonden met die van de jeugdbonden, ze begint ook in de jeugdbond. Toch zou het nog decennia duren tot het klassieke natuurbeheer zijn algemene ingang vond.


Jaren 1950-1960: Het prille begin van natuurbescherming in België

In 1946 kocht de Waalse vereniging ‘Ardenne et Gaume’ hun eerste natuurreservaat aan. In 1951 werd, geïnspireerd door Natuurmonumenten in Nederland (remember Jac. P. Thijsse en het Naardermeer), de organisatie Belgische Vogelreservaten opgericht, een verre voorloper van Natuurpunt. Vanaf dan waren er ook in België organisaties die bezig waren met het aankopen en beschermen van natuurgebieden. Zoals de naam al zegt, gebeurde dit aanvankelijk vooral vanuit ornithologisch oogpunt. Al snel werd de focus breder gelegd en in 1957 veranderde de naam naar Belgische Natuur- en Vogelreservaten (BNVR). De Wielewaal, een vereniging die zich tot dan toe toespitste op de studie van wilde vogels, sprong al snel mee op de kar. In 1967 richtten zij een jeugdafdeling op, die begin jaren '70 onder de naam ‘Wielewaaljongeren’ een onafhankelijke jeugdbond zou worden. In 1959 al was de BJN opgericht, afgeleid van de Belgische NJN-afdelingen die in de jaren 1950 als padenstoelen uit de grond schoten. De kaarten waren geschud, de hoofdrolspelers hadden het toneel betreden. Vanaf de jaren '70 zou alles snel gaan.

Jaren 1970: Natuur- en milieubescherming breekt door

Het einde van de jaren '60 was woelig geweest, denk onder andere aan mei ’68, maar ook aan de schipbreuk van de olietanker Torrey Canyon in 1967. Deze milieuramp vervuilde de kusten van Engeland en Frankrijk zo hard dat een collectief bewustzijn ontstond van de vervuilende impact die de mens heeft op het leefmilieu. Zo werd milieu plots een politiek thema.

De jaren '70 begonnen veelbelovend met de inrichting van een Europees Jaar van de Natuurbescherming. Niet alleen was er meer aandacht voor het milieu, ook kwam het natuurbeheer, in de vorm van het teruggrijpen naar oude landbouwpraktijken zoals voorgeschreven door Westhoff, steeds meer van de grond. De BNVR groeide sterk, zowel qua aantal leden en activiteiten als qua aantal natuurreservaten, die ze niet alleen beschermden, maar ook actief beheerden, met zeis, riek, schop, zaag en noem maar op. De eerste boomplantacties zagen het licht. De Kredietbank richtte de Stichting Leefmilieu op. Deze subsidieerde onder andere werkkampen van de BJN. Jongeren die hun vrije tijd opofferden om te gaan werken in de natuur, moesten daardoor het grootste deel van de kosten niet zelf dekken. Want inderdaad, natuurbeheer begon steeds meer voet aan de grond te krijgen in de jeugdbonden, die oorspronkelijk alleen maar aan natuurstudie deden, en de traditie van werkkampen zag het licht. Vooral in West-Vlaanderen ging dit snel. ’t Moet zijn dat die West-Vlamingen nog iets meer voeling hadden met het boerenleven. Zo verankerde het natuurbeheer zich spoedig in de BJN en in de hele natuur- en milieusector.

In de jaren '70 begon ook Charles Tihon aan klassiek natuurbeheer op de Sint-Pietersberg, het plateau tussen Jeker en Maas. De ooit zo prachtige graslanden op de hellingen van de berg, die door duizenden jaren van beheer en unieke bodemcondities en andere abiotische factoren een onwaarschijnlijke planten- en insectenrijkdom herbergden, waren verbost en er bleef bijna niets meer over van de glorie van weleer. Tihon maakte hier en daar wat stukken bos weer open en herstelde de graslanden. In 1973 richtte hij het reservaat Heyoule op, met uiterst waardevolle kalkrijke heischrale graslanden, het eerste van velen op de Sint-Pietersberg. In 1978 leidde Tihon een groep BJN’ers die op kamp waren in het nabijgelegen Voeren rond door zijn reservaat. De excursie eindigde met de consumptie van grote hoeveelheden jenever, geleverd door een buurtbewoonster die de BJN’ers toevallig had opgemerkt. Onder invloed van de jenever beloofde een van de jeugdbonders aan Charles dat ze het jaar erop zouden terugkomen. Op die manier ontstond het Sint-Pietersbergkamp. Vierenveertig jaar later gaan er nog steeds meerdere edities per jaar door van dit kamp. Het is het oudste bestaande JNM-kamp.

Jaren ’80: Het veld wordt hertekend

In de jaren ‘80 onderging de natuurbescherming in ons land grootschalige veranderingen. De verenigingen die zich toespitsten op natuurbeheer werden op korte tijd veel professioneler, onder andere door de start van overheidssubsidiëring en de start van voorkooprechten op natuurreservaten. Bestemmingsplannen deelden de ruimte op in verschillende bestemmingen en natuur was daar één van. Op die manier kreeg natuur een echte plaats in ons ruimtelijk beleid.

De Europese Unie kreeg ook meer invloed. Net voor het begin van de jaren ‘80 kwam de Vogelrichtlijn, de eerste Europese richtlijn omtrent de bescherming van natuur en leefmilieu en daaropvolgend werd gewerkt aan de Habitatrichtlijn. Zo konden niet enkel vogels, maar alle habitats en vele zeldzame soorten genieten van Europese bescherming en begrazing met onder andere runderen en paarden kende in die jaren ook een grote opmars.
Ondertussen veranderden opeenvolgende staatshervormingen België in een federale staat. Natuur werd een gewestelijke bevoegdheid, waardoor het natuurbeheer ten noorden en ten zuiden van de taalgrens elk een eigen kant opgingen. Dit resulteerde ook in de splitsing van de Belgische Natuur- en Vogelreservaten in het Vlaamse Natuurreservaten vzw en in het Waalse Réserves Naturelles. Geen splitsing, maar een fusie zou in 1983 de BJN en de Wielewaaljongeren net samenbrengen.[6]

JNM op de Tiendeberg

In de jaren ‘80 begon de nieuwe jeugdbond aan een van de knapste staaltjes natuurbeheer uit onze geschiedenis: het beheer van de Tiendeberg in Kanne. De eerste Sint-Pietersbergkampen (gestart als BJN-kamp in 1979) op Heyoule waren een succes geweest, ondanks dat de zeisen kapotgingen door de silex in de bodem en de enige bosmaaier die ze hadden even zwaar rookte als Sint-Pietersberglegende Wim Slabbaert. De jeugdbonders begonnen de omgeving te verkennen en ontdekten relicten van waardevolle kalkrijk heischraal graslandvegetaties op wat nu de Tiendeberg heet, net aan de overkant van de Jeker. Het begon te kriebelen om ook deze schrale graslanden in ere te herstellen. Aanvankelijk illegaal, begonnen ze de verlaten hellingen, waar schapenbegrazing eeuwenlang de waardevolle vegetaties in stand had gehouden, terug open te kappen. Tegelijk begon ook bij de lokale inwoners het besef te groeien dat er iets gedaan kon worden met die verlaten hellingen ten westen van het dorp. De JNM’ers bedachten dat geiten, die graag aan houtige gewassen knabbelen, goede bondgenoten zouden kunnen zijn bij het openmaken en -houden van de struwelen. In het dorp woonde toevallig iemand die geiten hield, Leon Erens. Hij en zijn geiten werden vanaf het prille begin betrokken bij het beheer en verankerden het ook bij de lokale gemeenschap. Tot op vandaag zet Leon zich quasi elke dag in voor de natuur op en rond de Tiendeberg, en met zijn wijze oneliners is hij onmetelijk populair bij de JNM’ers die naar Kanne komen. Hij houdt ook nog altijd bij hoeveel JNM-kampen er op de berg zijn geweest: ondertussen al zo’n 150.

In 1988 zag het natuurreservaat ‘de Tiendeberg’ officieel het levenslicht. Bloed, zweet en tranen werden vergoten om het open karakter van de hellingen terug te krijgen. Het zwaartepunt van het Sint-Pietersbergkamp lag voortaan niet langer in Wallonië, maar hier, en het ene kamp volgde het andere in snel tempo op. Het werk ging aanvankelijk dan ook heel traag vooruit. Zelfs met kettingzagen ruim je een struweel niet in één-twee-drie op. Later kwam er een hakselaar en ging het aanzienlijk sneller.
Cruciaal voor het succes van het natuurherstel op de Sint-Pietersberg was de steun van de gemeente Riemst. De lokale schepen van leefmilieu, de u ongetwijfeld welbekende Jan ‘Peumie’ Peumans, verzette zich mee tegen de cementbedrijven die de mergel van de Sint-Pietersberg en de Tiendeberg maar wat graag wilden afgraven, en verleende de JNM’ers een verblijfplaats en logistieke en financiële steun.
Met vallen en opstaan leerden de jeugdbonders, die graag elke keer opnieuw terugkwamen naar hun schone berg, hoe ze de graslanden moesten beheren, als echte pioniers. Deze kennis werd later geëxporteerd naar Frankrijk en Zweden. De (oud-)jeugdbonders werden de spil in het netwerk van de Sint-Pietersberg, want ook aan de Nederlandse en aan de Waalse zijde van het plateau waren inmiddels vrijwilligers opgestaan die de natuur op de berg in ere wilden houden.

In 2004 werd het werkingsgebied fel vergroot door de schenking van het Plateau van Caestert, in feite het Belgisch-Limburgse deel van de Sint-Pietersberg, door het cementbedrijf aan de gemeente. Het werd in beheer gegeven aan Natuurpunt Riemst, nog steeds geleid door de familie Erens, en breidt nog steeds uit. Later kwam ook het Bois d’Enis, op de Waalse zijde van de berg, in beheer van de JNM’ers. Ook werden er Europese projecten toegekend, en deze financiële injectie vanuit Europa liet toe om nog grootschaligere natuurherstelwerken uit te voeren, niet in het minst op de Waalse zijde.

De Tiendeberg is een mooi voorbeeld van wat natuurherstel kan bereiken. De fase van natuurherstel is inmiddels voorbij (tenminste op de Tiendeberg zelf, elders in de streek is het nog steeds aan de gang) en nu voeren JNM’ers er nog elke zomer instandhoudingsbeheer uit. De graslanden van de Tiendeberg behoren nu tot dé referenties van het vegetatietype ‘associatie van betonie en gevinde kortsteel’. En dat allemaal dankzij jonge vrijwilligers van de JNM. Na een dipje in populariteit nam een nieuwe generatie JNM’ers enkele jaren geleden de organisatie van het kamp over, en nu is het oudste JNM-kamp weer een populair werkkamp. Het blijft een leerschool waar jongeren de kneepjes van het vak aanleren, des te meer nu er ook tweejaarlijks een Kettingzaagcursus wordt georganiseerd door de BWG.

Andere grote werkkampen

Het Sint-Pietersbergkamp is niet het enige roemrijke beheerkamp van JNM. Het is wel het kamp met de meeste edities en het laatste vaste werkkamp dat niet door een afdeling, maar door JNM Nationaal wordt georganiseerd.

In 1987 begon JNM Neteland met hun jaarlijkse werkkamp in De Zegge. Het groeide in de loop der tijd uit tot een opengesteld kamp waar ook veel JNM’ers van andere afdelingen ieder jaar graag naartoe trekken. De Zegge, bij Geel, is het oudste Vlaamse natuurreservaat. Het uitgestrekte moerasgebied wordt beheerd door de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen, de vzw die ook onder andere ZOO Antwerpen en ZOO Planckendael in bezit heeft. In dit laagveengebied is het werk natuurlijk modderig en vuil. De eerste kwarteeuw sliepen de kampgangers in de stal bij conservator Bert. Tegenwoordig slapen ze in tenten in De Zegge zelf en beleven de deelnemers dit prachtige natuurgebied nog intenser.

Het derde grote werkkamp is Cassenbroek. Dit opengestelde kamp van JNM Mechelen bestaat intussen 30 jaar. Ook dit kamp is nat en modderig, alles draait immers om het bewaren van trilveen in Rijmenam bij Mechelen. Over de ontstaansgeschiedenis van dit kamp is weinig overgeleverd, maar JNM Mechelen gaat binnenkort aan de slag om de geschiedenis in kaart te brengen.

Een andere grote klassieker was het werkkamp in de Gulke Putten, een heidegebied met een flora die ongeëvenaard is binnen de Vlaamse Zandstreek. Er ging nog elk jaar een kamp door tot in 2007 beslist werd dat het congres voortaan in de zomer zou plaatsvinden, net in de week van het kamp. De traditie leeft verder in het werkweekend Roodrubber dat er sindsdien elke herfst plaatsvindt. Enkele jaren geleden veranderde de naam naar Werkhanenweekend door de connotatie van de oorspronkelijke naam met de kolonisatie van Congo. Enkel JNM’ers van de West-Vlaamse afdelingen zijn hier welkom.

Door de jaren heen zijn er in talloze natuurgebieden beheerkampen van JNM gehouden, soms jaren achter elkaar. Naast de hierboven genoemde plekken verdienen zeker ook de Doode Bemde, de Vallei van de Zwarte Beek, het Torfbroek, de Saeleghemkreek en de Fonteintjes een vermelding, maar de lijst is eindeloos.

Jaren ‘90: verdere ontwikkelingen en het KnotKaderKamp

De jaren ‘90 werden gekenmerkt door een verdere integratie van natuur- en milieuthema’s in de maatschappij, beleid en onderwijs. Binnen de jeugdbond waren werkkampen nog steeds populair. In talloze natuurgebieden leverden JNM’ers een cruciale bijdrage aan het beheer. Bovendien kwam Natuurpunt ook met de Dag van de Natuur op de proppen. Deze werkdag in het najaar verankerde beheerwerken ook stevig in de doordeweekse activiteitenwerking van heel wat afdelingen. Toch was er niet enkel aandacht voor noeste arbeid. Ook werkstudiekampen kwamen op, waarop er niet alleen werd gezwoegd, maar er ook tijd was om op excursie te gaan in de natuur die in stand wordt gehouden met dat beheer. Eind jaren '90 werden ook de eerste soirées over natuurbeheer georganiseerd door JNM Nationaal. Die maken nog steeds een belangrijk deel uit van de BWG-kalender.

In de tweede helft van de jaren ‘90 ontstond ook het vierde grote werkkamp dat we vandaag nog kennen: het KnotKaterKamp. Bezieler was Koen De Rijck, van JNM Zuidwest-Brabant. De Rijck vertelt: “Ik ging voor de eerste keer knotten met Natuur2000[7] in het Meetjesland. Toen ik ongeveer vijftien was, maakte ik de overstap naar JNM. Met onze afdeling gingen we al af en toe eens werken in de natuur. Ik geraakte gefascineerd door de wisselwerking tussen mens en natuur, waar natuurbeheer rond draait, en een knotboom is de perfecte belichaming van die wisselwerking. We gingen dus ook eens een dagje wilgen knotten. Het was niet eenvoudig. Op die eerste dag kregen we amper iets gedaan: we kenden de juiste technieken niet en hadden geen goed materiaal. Toch zagen sommigen er potentie in. Zo ontstond in 1997 het KnotKaderKamp. De eerste editie was een afdelingskamp, vanaf het tweede jaar stond het ook open voor andere afdelingen. In JNM Zuidwest-Brabant zaten toen toevallig allerlei enthousiaste mensen met verschillende profielen die zich wilden inzetten voor dit nieuwe kamp, en zo werd het meteen een succesrecept. Het winters werkkamp was meteen een hit. Mede dankzij goede connecties tussen een oudere generatie ZWB’ers en het HoofdBestuur van JNM, trok het kamp al snel deelnemers van heinde en verre. In de vroege jaren deden we wel eens kampen met veertig à vijftig deelnemers.”

Je leest het trouwens goed, oorspronkelijk heette het legendarische werkkamp KnotKaderKamp en niet KnotKaterkamp. De jaren ‘90 betekenden immers het begin van het Vlaamse kader rond vormingen binnen het jeugdwerk. Tegenwoordig zijn enkel nog (hoofd)animator- en instructeurcursussen erkend als officiële kadervormingen, maar in de beginjaren was het begrip ruimer. JNM Zuidwest-Brabant zag een kans en sprong op de kar. Als erkende kadervorming kregen ze veel overheidssubsidies, die ze gebruikten om een ruim arsenaal aan werkgerief aan te kopen, tot meerdere kettingzagen toe. Het kamp was in die tijd dus ook echt een opleiding. De deelnemers leerden de kneepjes van het vak. Knotten met de handzaag en werken met de kettingzaag stonden op het menu, maar ook een EHBO-vorming en zelfs een sessie mandenvlechten. Al deze vormingen werden gegeven door JNM’ers, vooral van afdeling Zuidwest-Brabant.

Na drie jaar werd de erkenning als kadervorming ingetrokken. De financiële kater die volgde, ligt volgens één versie aan de basis van de huidige naam van het kamp, die vanaf 2000 gebruikt wordt. Volgens De Rijck zelf is de naam afkomstig van een ander werkkamp dat in de jaren ‘90 meermaals werd georganiseerd in de Vallei van de Zwarte Beek door jeugdbonders van de afdelingen Zuidwest-Brabant en Brugge. Zoals de meeste beheerkampen in die tijd, dienden ze een dossier in bij de Stichting Leefmilieu om tot 20 000 frank toegewezen te krijgen. Omdat er al een ander werkkamp actief was stroomafwaarts aan de Zwarte Beek, vreesden ze dat hun kamp geen subsidies zou ontvangen als het ook naar de Zwarte Beek was vernoemd. Ze noemden dit kamp dus het ‘Katerkamp’[8], naar de Katershoeve in het brongebied van de Zwarte Beek waar dit kamp doorging. Verder staat het buiten kijf dat de gezellige feestsfeer die het kamp altijd heeft gekenmerkt mee aan de oorsprong ligt van de naam.
Het KnotKaterKamp heeft een rijke geschiedenis die is overgeleverd in de ‘Knotbijbel’, een boek waarin elke kampvoorzitter verslag doet van het kamp en praktische informatie verzamelt. Van 1997 tot 2014 ging het kamp elke winter door, meestal ergens in het zuidwesten van de provincie Vlaams-Brabant, maar ook twee keer in de Latemse Meersen bij Gent, één keer in Zemst en één keer in Heers in Limburg.
Door problemen met de opvolging binnen het bestuur van JNM ZWB, werd het tijdelijk in de koelkast gezet en vervangen door een KnotKaterWeekend. Exact hetzelfde concept, maar met slechts twee dagen knotplezier. Tot in 2020 het kamp terug in volle glorie werd hersteld, en dat in Huizingen, de heilige geboortegrond van het kamp. In 2021 kon het kamp helaas niet doorgaan door coronaperikelen. In 2022 streek het kamp neer in Ninove en in 2023 in Lembeek.


Jaren 2000: Verminderde aandacht en de oprichting van de Werkmacht

Het begin van de twintigste eeuw was een moeilijke periode voor natuurbeheer binnen de JNM. Een aantal beheerkampen met een grote traditie hield stand, maar het totale aantal werkkampen viel sterk terug. Er bleven er slechts een handvol over. Volgens het artikel van Hazel Vande Kerckhove in het jubileumboek van JNM was dit onder andere te wijten aan het feit dat vele bekende werkkampen hun aantrekkingskracht hadden verloren omdat de pioniersfase, het natuurherstel in de strikte bedoeling van het woord zeg maar, voorbij was, en omdat de Stichting Leefmilieu stopte met het financieren van werkkampen (later werd dit kortstondig overgenomen door Argus). Als reactie hierop kwam in 2004 de Werkmacht tot stand (soms ook gespeld als ‘Wehrkmacht’), de voorloper van de huidige Beheerwerkgroep. Er was op nationaal niveau weer een groep vrijwilligers die zich hardcore met natuurbeheer wilden bezighouden en veel meer aandacht hadden voor veiligheid en veilig leren werken met apparatuur. Ook was in 2002 voor het eerst het Groot Heroïsch WerkWeekend gehouden om het beheervuur weer aan te wakkeren, toen onder de naam ‘Groots Werkweekend’ in de Liereman, met meer dan 100 deelnemers. Ook dit weekend is nu een klassieker die niet meer is weg te denken van de najaarskalender, hoewel het te kampen heeft met weinig inschrijvingen de laatste jaren.


Jaren 2010 en 2020: De Beheerwerkgroep

De Werkmacht was echter geen lang leven beschoren. Veel vaste leden hadden ze nooit kunnen aantrekken, en ze kampten met een té mannelijk en traditioneel imago. Op het zomercongres van 2012 leek het verhaaltje uit te zijn. Er waren geen kandidaten om het voorzitterschap van de Werkmacht over te nemen en zo leek er een einde te komen aan de nationale beheerwerking. Op het laatste nippertje echter werd er een nieuwe werkgroep uit de grond gestampt: de Beheerwerkgroep.

“Het is nipt geweest, of de BWG had nooit bestaan”, vertelt Pallieter De Smedt, de allereerste voorzitter van de BWG. “Op de laatste dag van het congres van 2012 beslisten we pas om de werkgroep op te richten en ik werd pas op het allerlaatste nippertje verkozen tot voorzitter.” De Werkmacht was al een officiële werkgroep van JNM, maar vanaf dan kon de BWG echt naast de andere inhoudelijke werkgroepen, de Natuurstudiewerkgroep en de Milieuwerkgroep, staan. Samen met de nieuwe naam kwamen immers een nieuwe aanpak en een nieuw imago. “De Werkmacht had nooit veel leden, bestond quasi uitsluitend uit mannen en had een conservatief imago. Nadat de Werkmacht zo’n beetje was doodgebloed, kozen we met de Beheerwerkgroep voor een andere aanpak. We ontworpen een nieuw logo (de alom bekende bever, nvdr.) en bedachten de slogan ‘Goe’ werken, goe’ eten’. Het ging ons met de nieuwe werkgroep immers niet enkel om het werken zelf, maar ook om genieten van de natuur en van lekker eten, en niet enkel de pinten.” Een nieuwe focus dus, die hand in hand ging met betere communicatie en een moderner imago. Dat sloeg aan en lokte nieuwe leden. “In ons eerste werkjaar hadden we meteen een vrouwelijke secretaris en een vrouwelijke materiaalmeester, ongezien bij de Werkmacht. We trokken ook nieuwe geïnteresseerden en betrokken van bij het begin jonge mensen. Verschillende van hen zijn gebleven tot ze oude sok werden, nog maar een paar jaar geleden. Vanaf het begin is er altijd een stabiel bestuur geweest met minstens vijf à zes actieve leden.”

Ook inhoudelijk was er een verschil met de Werkmacht. Zoals de naam al suggereert, ging het bij die laatste vooral om werkdagen en -weekends. De Beheerwerkgroep doet dat nog steeds, maar vervult daarnaast ook een educatievere rol. Een van de eerste activiteiten die ze organiseerden, was een excursie naar de Oostvaardersplassen om meteen een controversieel thema aan te snijden[9]. Een goede discussie over beheer, dat is waar ze goed in waren[10], en ze verruimden de kijk van JNM op natuurbeheer door thema’s aan te snijden als de-extinctie[11], rewilding, herintroducties, ecologisch geheugenverlies, versnippering, fruitteelt... Naast het klassieke patroonbeheer kwamen natuurlijke processen, procesbeheer en natuurontwikkeling meer op de voorgrond. Ook de afdelingen kwamen meer aan hun trekken dan voorheen, met projecten rond natuurtuinen (2014-2015) en poelen (2015-2016).

“Het was een gok, we wisten niet of de BWG ging werken”, zegt De Smedt. Maar het bleek een goede gok, want inderdaad, de Beheerwerkgroep is nog altijd alive and kicking. Ze organiseren nog steeds nationale beheeractiviteiten, van werkdagen en -weekends over cursussen tot excursies en soirées. Zowel hard werken als een gezonde portie gefilosofeer over beheer komen dus aan bod. Nieuwe thema’s kwamen aan de oppervlakte, met meer aandacht voor topics als de comeback van grote zoogdieren en bosuitbreiding. Daarnaast ondersteunen ze ook de afdelingen op inhoudelijk vlak met projectjes rond natuurbeheer en vraaggerichte hulp. De laatste jaren stroomden vooral veel vrijwilligers binnen uit de werking op de Sint-Pietersberg, waardoor de band tussen het werk aldaar en de nationale werking van JNM weer sterker werd. Komende zomer gaan de BWG’ers er alvast verder met pionieren en nemen ze weer een nieuw natuurgebiedje onder handen, zoals het al decennia gaat binnen de jeugdbonden. Tachtig jaar na het pionierswerk van Westhoff en co. geeft JNM nog steeds het goede voorbeeld. Blijf de Beheerwerkgroep en álle JNM’ers vooral prikkelen om niet stil te blijven staan en zich blijvend kritisch op te stellen tegenover de status quo, en nog belangrijker: verlies nooit de drive en inzet om onze Belgische natuur een beetje beter te maken. Zoals de vele voorbeelden in de geschiedenis bewijzen: een geëngageerde jeugdbonder kan veel verwezenlijken.

---------------------------

[1] De geobotanie bestudeert planten, niet zozeer functioneel, evolutionair of als individu, maar in zijn omgeving (ecologie, geografie enz.).

[2] Van 1903 tot 1940 zaten bij de koekjes van fabrikant Verkade plaatjes die je in speciale albums kon kleven. Vanaf 1906 gingen deze albums over de natuur. Thijsse verzorgde de inhoud van de meeste albums. Op die manier bracht hij als eerste de wilde natuur binnen in de huiskamer van de gewone mens.

[3] Een van de meest invloedrijke vegetatiekundigen in Europa ooit. Hij bedacht een gestandaardiseerde methode om vegetatieopnames te maken volgens de Frans-Zwitserse school en richtte een toonaangevend vegetatiekundig instituut op in Montpellier.

[4] Zo richtte hij de SJOC op, een werkgroep die zich bezighoudt met de studie van planten(gemeenschappen). Ze bestaat tot op de dag van vandaag en is de oudste en meest prestigieuze werkgroep van de NJN.

[5] Deze rede is terug te vinden in het boek ‘Selectie uit het werk van Victor Westhoff’, in 2018 gepubliceerd bij de KNNV Uitgeverij.

[6] In 2001 volgenden Natuurreservaten vzw en De Wielewaal ons voorbeeld en smolten ze samen tot het grote Natuurpunt.

[7] De Vlaamse Jeugdbond voor Natuurstudie en Milieubehoud “Natuur2000” was een jeugdbond die qua werking en activiteiten zeer gelijkend was aan een vroege JNM en vandaag de dag nog verder leeft in de Werkgroep Fort Oelegem, een vrijwilligersvereniging die werkt rond natuurstudie en natuurbeheer op en rond dit fort dat bekend staat voor de grote aantallen vleermuizen.

[8] Ook op dit kamp werd pionierswerk verricht. Handmatig kapten ze het laagveenmoeras terug open. Men kon de resultaten opvolgen en ook dit bleek een groot succes te zijn. Tegenwoordig is de Vallei een van de grootste gebieden in beheer bij Natuurpunt, en worden veel grotere oppervlaktes laagveenmoeras opengekapt en opengehouden met zware machinerie. De grootschalige LIFE-projecten die we er vandaag de dag kennen, gaan in de essentie terug op het kleinschalige pionierswerk dat JNM’ers er ooit deden.

[9] In de Oostvaardersplassen werd lange tijd een uniek maar controversieel procesbeheer uitgevoerd waarbij de grote grazerstand op een natuurlijke manier gereguleerd werd, resulterend in honderden dode paarden, runderen en herten (zie ook Euglena herfst 2022).

[10] De discussie werd gevoerd rond het beheer van de Oostvaardersplassen, speelbossen, hout stoken, de toegankelijkheid van natuurgebieden en nog veel meer.

[11] Het terug tot leven wekken van uitgestorven soorten.