Agrobiodiversiteit: voedselzekerheid en natuurbehoud hand in hand

Expansie van landbouw wordt vandaag de dag vaak gezien als een van de voornaamste bedreigingen voor biodiversiteit wereldwijd. Tegelijkertijd steunt landbouw op planten, oorspronkelijk afkomstig van wilde soorten, en is landbouw dus afhankelijk van biodiversiteit. Met verdere bevolkingsgroei in het vooruitzicht, is de diversiteit van wilde plantensoorten mogelijk de sleutel om voldoende voedselproductie veilig te stellen in de toekomst. Dat maakt duidelijk waarom de biodiversiteit beschermen een absolute prioriteit moet zijn als we de miljarden mensen op de planeet willen voeden, maar ook waarom een beter landbouwsysteem een belangrijke bondgenoot kan worden van het natuurbehoud. In dit artikel laat Raf zijn gedachten de vrije loop over het onderwerp ‘agrobiodiversiteit’ en het onderzoek dat dag in dag uit gebeurt om biodiversiteit te redden en tegelijk voedselproductie veilig te stellen.
Geschreven door Raf Vanisterbecq
Landbouw en biodiversiteit: onverzoenbaar?
Als je denkt aan biodiversiteit, denk je wellicht niet meteen aan landbouwbiodiversiteit. In tegendeel, veel mensen beschouwen landbouw als een van de grote boosdoeners in deze wereldwijde biodiversiteitscrisis. Duizenden vierkante kilometers natuur gaan elk jaar verloren in het Amazonebekken, de cerrado en het Atlantisch regenwoud om plaats te maken voor soja- en runderteelt. Ontbossing ten voordele van palmolieplantages in Zuidoost-Azië en Zuid-Amerika kunnen ook op publieke verontwaardiging rekenen. Dichter bij huis is stikstofbeleid een thema dat al jaren de politieke gemoederen in beweging brengt, zowel in Nederland als België.
Op de Rode Lijst van de IUCN, die de status van duizenden soorten beoordeelt op planetaire schaal, is landbouw de vaakst vermelde bedreiging. De enorme impact van landbouw op de biodiversiteit heeft zelfs geleid tot het zogenaamde ‘land sharing vs. land sparing’-debat, waarin veel wetenschappers tegenwoordig oproepen om een zo beperkt mogelijk landbouwareaal heel intensief te bewerken, zodat de biodiversiteit ten minste kan voortbestaan in de gebieden die we dankzij die aanpak niet hoeven te verwoesten.
Toch hoeven landbouw en biodiversiteit geen contradictio in terminis te zijn. Dat weet je als JNM’er maar al te goed. Wanneer je met je afdeling beheerwerken gaat doen, dan houdt dat meestal in dat je traditionele landbouwtechnieken in ere gaat houden, denk maar aan hooien, plaggen of knotten. Om het met een typisch JNM-voorbeeld te illustreren: de graslanden van de Tiendeberg behoren tot de rijkste van onze contreien. Het is geen toeval dat dat de regio is waarin landbouw voor het eerst tot stand kwam binnen de hedendaagse grenzen van België. De prachtige droge graslanden van de Jekervallei zijn vijfduizend jaar oud – dat is zo oud als de piramiden van Egypte – en gedurende millennia van continu pastoraal gebruik konden zich hier stabiele, diverse plantengemeenschappen ontwikkelen, die tegenwoordig refugia bieden aan verschillende soorten die bijna uitgestorven zijn in het gewest.
Landbouw en halfnatuur
‘Extensieve’* landbouw ligt inderdaad aan de oorsprong van onze meest soortenrijke vegetatietypes. Voor de opkomst van de landbouw was het grootste deel van het huidige België bedekt met loofwoud. Veel soorten die we vandaag de dag tot onze inheemse flora rekenen, waaronder een ruim spectrum aan akkerflora, maar ook planten met medicinale eigenschappen, verschenen pas toen de eerste agrariërs arriveerden in onze regio. Die zogenaamde archaeofyten maken een substantieel deel uit van onze wilde flora en vele ervan komen hier nu al duizenden jaren voor, wat mooi demonstreert hoe artificieel het verschil tussen inheemse en uitheemse flora is. In essentie zijn een aanzienlijke proportie van onze karakteristieke vegetatietypes voor een stuk culturen, deels bestaande uit plantensoorten die al aanwezig waren in de bossen die onze streken van nature bedekten, en ten dele uit soorten die meekwamen met de landbouw. Het zijn deze halfnatuurlijke ecotopen die de grootste rijkdommen aan vaatplanten herbergen en een thuis zijn voor de vele dieren en fungi die daarmee hand in hand gaan. Het zijn ook die leefgebieden die we herstellen en beheren in onze natuurreservaten, en die beschermd worden door de Habitatrichtlijn.
Pas sinds de twintigste eeuw is de impact van landbouw op natuur veel groter en negatiever geworden als gevolg van moderne technieken. Nivellering, ontwatering, het gebruik van kunstmest en pesticiden, toename en industrialisatie van de veeteelt, zaadschoning, noem maar op ... Kortom, de intensifiëring van de landbouw was pas de doodsteek voor de biodiversiteit die eeuwenlang naast landbouw, en zelfs als onderdeel van het landbouwsysteem, heeft kunnen bestaan.
*Extensief is natuurlijk vanuit het perspectief van het heden. Het is niet zo dat landbouwers van weleer bewust minder intensief boerden om de natuur te beschermen. Ook in vroegere tijden bewerkten boeren het land al zo efficiënt als ze konden, maar in vergelijking met moderne landbouw had dat een relatief lage impact op de omgeving.

Verschillende soorten akkeronkruiden vestigden zich pas in Noordwest-Europa nadat de mens de landbouw hier had geïntroduceerd, maar worden wel als inheems beschouwd.
Foto door Annelies Jacobs
Een beperkt boeket aan landbouwgewassen
Het is dus duidelijk dat agrarische productie hand in hand kan gaan met biodiversiteitsbehoud. Wat weinig mensen echter beseffen, is dat de landbouw ook afhankelijk is van biodiversiteit. En dan heb ik het hier niet over ‘indirecte’ ecosysteemdiensten zoals bestuiving, waarvoor biodiversiteit uiteraard cruciaal is, maar over de diversiteit van de gewassen zelf.
In ruime zin slaat de term ‘agrobiodiversiteit’ op alle biodiversiteit in agrarische systemen. Daaronder vallen niet enkel de beestjes en schimmels in de bodem, de wilde akkerflora en de nestelende kiekendief, maar ook de diversiteit van de landbouwgewassen zelf. In de enge zin kan het woord agrobiodiversiteit ook slaan op die gedomesticeerde component alleen.
Tegenwoordig cultiveren we ongeveer zevenduizend plantensoorten. Als je je bedenkt dat er naar schatting driehonderdduizend soorten vaatplanten bestaan, betekent dat dus dat we een beroep doen op slechts een klein aandeel van de globale plantenrijkdom. Wat echter pas echt hallucinant is, is dat meer dan de helft van de plantaardige proteïnen en calorieën die wij als wereldbevolking consumeren, afkomstig zijn van amper drie gewassen: rijst, tarwe en maïs. Ons wereldwijde agriculturele systeem heeft alles ingezet op die drie planten. Al je geld inzetten op drie vakjes is natuurlijk riskant. Wetende dat het merendeel van de wereldbevolking haast volledig afhankelijk is van landbouw voor hun voedselvoorziening, en in de context van klimaat- en andere milieuveranderingen, kan ons gamma aan voedselgewassen diversifiëren, dus de agrobiodiversiteit (in de enge zin) verbreden, doorslaggevend zijn voor voedselzekerheid in de komende decennia en eeuwen.
Biodiversiteitshotspots aan de wieg van de landbouw
Als je je bedenkt hoe hard we op enkele gewassen rekenen voor ons voortbestaan, is het verbazingwekkend hoe weinig we eigenlijk over die planten weten. Onze kennis over plantenbiodiversiteit in het algemeen is al behoorlijk beperkt, maar het lijkt wel of we nog minder weten over de planten die ons voeden. We kennen de oorsprong van slechts zo’n 175 van onze belangrijke gewassen, en vaak niet eens zo nauwkeurig. Wat we wel weten, is dat de oorsprongsgebieden van onze gewassen niet homogeen verspreid liggen over de continenten, maar geclusterd in enkele oorsprongscentra, zeg maar ‘wiegen van de landbouw’, zoals Abessinië, het Middellandse Zeegebied en oostelijk China. Het is geen toeval dat die regio’s vaak ook biodiversiteitshotspots zijn. Niet alleen zijn het centra waar domesticatie van verschillende plantensoorten heeft plaatsgevonden, het zijn ook centra van diversiteit. Dikwijls herbergen die regio’s nog wilde populaties van gedomesticeerde soorten en is er een grote diversiteit aan zogenaamde ‘crop wild relatives’, plantensoorten die nauw verwant zijn aan gedomesticeerde gewassen en potentieel interessant kunnen zijn voor de landbouw.
Wat kunnen die crop wild relatives betekenen voor ons? Ik herhaal even dat de diversificatie van onze gewassen een prioriteit moet zijn als we een groeiende wereldbevolking willen voeden. We cultiveren maar enkele duizenden plantensoorten en nog veel minder worden gekweekt voor consumptie op grote schaal. Dat is deels het resultaat van kolonialisme en economisch neokolonialisme. Gewassen waar wij vertrouwd mee zijn, worden op grote schaal overal ter wereld verbouwd. Daarbij is geen aandacht voor het potentieel van lokale plantensoorten, die bovendien veel beter zijn aangepast aan de lokale condities. Er is nog een breed spectrum aan eetbare wilde planten dat we nog niet hebben aangeboord, planten die nog wachten om wetenschappelijk onderzocht en gedomesticeerd te worden. (Vooral in Afrika is dat potentieel hoog, wat niet hoeft te verbazen, want daar is ook de menselijke soort geëvolueerd.)
Crop wild relatives zijn extra veelbelovend aangezien vele ervan redelijk gemakkelijk gedomesticeerd kunnen worden en gebruikt kunnen worden voor vergelijkbare doeleinden als hun gedomesticeerde verwanten, of zelfs voor compleet andere. Ze hebben vaak ook nuttige genen die we kunnen inkruisen in onze gewassen. Daarnaast hebben de crop wild relatives die de voorouders zijn van onze gewassen vaak een veel grotere genetische diversiteit dan hun gecultiveerde tegenhangers, en kan het heel interessant zijn om die variatie in onze gewassen te incorporeren, om genetische diversiteit de behouden, bepaalde nuttige kenmerken te verkrijgen of om ze minder gevoelig te maken voor klimaatverandering.

Ook in ons land komen crop wild relatives voor, zoals de wilde vorm van de asperge.
- By AnRo0002 - Own work, CC0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=50690592
Crop wild relatives in de praktijk
Om de redenen die ik hierboven heb genoemd, bestuderen veel wetenschappers wilde verwanten van gewassen in de gekende oorsprongscentra van de wereld, en ook daarbuiten. In Zuid-Azië worden veldproeven uitgevoerd op verschillende wilde verwanten van de wortel. Verwanten van de aubergine worden gescand op droogtetolerantie, in de hoop dat we op een dag die kenmerken kunnen overbrengen naar de aubergine zelf via introgressie2. Hetzelfde geldt voor zoete aardappelen. De lijst van crop wild relatives is schier eindeloos, en meer en meer nuttige soorten worden ontdekt naarmate de jaren verstrijken.
Ook hier bij ons is men met dit soort onderzoek bezig. Zo werd onlangs nog een nieuwe kas gebouwd in de Plantentuin Meise speciaal om wilde verwanten van de banaan op te kweken. Ook de Katholieke Universiteit Leuven doet al jarenlang onderzoek naar verschillende bananensoorten.
Dit onderwerp kwam echter op mijn radar via een college van een onderzoeker van The Royal Botanic Gardens, Kew. Hij werkte vooral rond een specifiek geval: Ensete ventricosum in Ethiopië, een soort die geen officiële Nederlandse naam heeft, maar letterlijk vertaald uit het Engels ‘ensete’ of ‘Abessijnse banaan’ zou heten.
Bananen, het meest verhandelde en meest gegeten fruit ter wereld, komen van het plantengeslacht Musa, dat afkomstig is uit het Indomaleisische gebied en het noorden van Australazië. Het verwante genus Ensete echter heeft een verspreidingsgebied dat zich naar het westen uitstrekt, tot in Afrika. In Ethiopië komt de Abessijnse banaan in het wild voor, maar naast de wilde populaties, is het ook een heel belangrijk voedselgewas voor zowat een kwart van de bevolking van het land.
De plant wordt soms beschreven als een ‘reuzenbanaan’. Inderdaad, de plant lijkt sterk op bananenplanten en kan tot twintig meter hoog worden. Al maken niet enkel de vruchten van deze plant een belangrijk gewas. De ondergrondse knol kan worden gegeten, de pulp wordt gebruikt en van zijn vezels maakt men touw. Wanneer de plant een leeftijd van twaalf jaar bereikt, produceert hij een enorme hoeveelheid fruit, waarna hij sterft.
Wat de ensete verder zo'n interessant gewas maakt, is dat je kan oogsten wanneer je maar voedsel nodig hebt. Bovendien bewaart de vrucht goed (hij kan worden gefermenteerd). De ensete zorgt dus voor continue voedselvoorziening en is voor miljoenen Ethiopiërs het belangrijkste basisvoedsel. Je zou dus kunnen zeggen dat de ensete het Ethiopische equivalent is van maïs, rijst of tarwe.

Enseteplantage in Ethiopië
- By DrFO.Tn - Own work, CC BY 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=153658478
Schaamte voor de ensete
De ensete is enkel in Ethiopië gedomesticeerd en de plant komt daar ook nog voor in het wild. De wilde populaties zijn weliswaar niet eetbaar, maar ze kunnen wel kenmerken bevatten die bruikbaar zijn in de agricultuur en zijn een reservoir van natuurlijke genetische diversiteit. Er zijn ongeveer vijftienhonderd landrassen bekend en een enkele boerderij verbouwt typisch zo’n zeven variëteiten, soms wel tot twintig. Genetische sequenering heeft inderdaad aangetoond dat gekweekte ensetes ongelooflijk divers zijn. Diediversiteit is belangrijk om de voedselvoorziening te bufferen.
Jammer genoeg is de populariteit van de ensete in Ethiopië aan het dalen. Je zou kunnen zeggen dat hij een beetje een imagoprobleem heeft; sommige boeren zijn zelfs beschaamd dat ze hem kweken. Meer en meer agrariërs schakelen over naar ‘geglobaliseerde’ gewassen zoals de onvermijdbare rijst en tarwe. Ze laten de cultuur van lokaal aangepaste planten met vele troeven achter zich en verarmen zo verder de agrobiodiversiteit.
Botanici van Kew proberen die verarming tegen te gaan door de cultivering van ensetes in Ethiopië te promoten. Ze adviseren landbouwers over omgaan met klimaatverandering en ze voeren veel onderzoek uit naar dit lokale gewas. Dat is allemaal onderdeel van een breder consortium over mogelijke gewassen in Afrika, want de ensete is geen geïsoleerd geval, maar slechts een van de vele Afrikaanse planten met een geweldig potentieel voor voedselproductie. We moeten dus nog zo veel werk verrichten om voedselzekerheid in de toekomst te waarborgen, maar de agrobiodiversiteit verhogen kan misschien wel de doorbraak zijn die we nodig hebben.
Conclusie
Zo komen we tot de eindstelling van dit essay: agrobiodiversiteit is niet alleen een moeilijk woord om de diversiteit van onze gewassen aan te duiden, het zou ook de sleutel kunnen zijn tot het verzoenen van voedselproductie en natuurbehoud. Want natuurbescherming start bij mensen. Een goede levenskwaliteit en, onlosmakelijk een onderdeel daarvan, voedselzekerheid, is een primaire vereiste als je wilt dat natuurbehoud werkt. De fysiologische noden van mensen moeten vervuld zijn, voor ze de luxe hebben om zich zorgen te maken over andere zaken. Daarom is verbeterde, duurzame landbouw zo’n grote kans voor natuurbehoud. Alleen als je voor voedselzekerheid kan zorgen, zullen mensen biodiversiteit willen beschermen. Daarnaast is wilde populaties van gewasverwanten, en dus ook de biodiversiteitshotspots waarin zijn voorkomen, beschermen zeer belangrijk. Die wilde populaties moeten hun genetische diversiteit behouden om zich aan te kunnen passen aan globale veranderingen, zodat ook onze gewassen dat kunnen. Als we de agrobiodiversiteit wereldwijd kunnen behouden en versterken, kunnen we misschien hetzelfde voor biodiversiteit in de brede zin.